De wijkagent

De Werkgroep Historie verzamelde een aantal herinneringen van buurtgenoten aan de wijkagent.

Eén ervan is afkomstig van mevrouw Pabst-Blankert. In de wijkkrant van maart 2015 is al aandacht aan haar besteed naar aanleiding van haar overlijden in september 2014. Zij was namelijk één van de langst-ingezetenen van Angerenstein, want reeds als kind woonde zij in het ‘landhuisje’ met het rieten dak aan Plein 1813. Haar herinneringen waren al opgetekend voor de wijkkrant van maart 1997(!!) en zijn in bovengenoemd nummer opnieuw afgedrukt. Mevrouw Pabst vertelde o.a. ook over een ervaring met een wijkagent.

In 1922, toen ik een jaar of zeven was, heeft mijn vader hier een lapje grond gekocht, waarvoor mijn oom, de broer van mijn moeder, dit huis heeft ontworpen. Het was het eerste huis dat in deze buurt kwam te staan; het stuk land was in gebruik als bloemenkwekerij. Er was door de gemeente al wel bestrating aangelegd, maar de huizen in de straten rondom Plein 1813 werden pas later gebouwd. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat zij in dezelfde stijl als dit huis zouden zijn, maar het zijn uiteindelijk toch hogere en allemaal verschillende geworden. Gaandeweg kwamen er meer gezinnen te wonen. Met de kinderen uit de buurt speelden we op het pleintje en uiteraard ook op het grasperk in het midden. Daar stond echter een bordje: ‘Verboden het gras te betreden’ en elke dag kwam de wijkagent op de fiets langs om ons er vanaf te jagen. De gemeente heeft er toen maar een hekje omheen gezet. Dat was echter ook geen oplossing, want het plein werd druk gebruikt om … te leren fietsen, met name door de dames uit de buurt (volwassenen konden in die tijd nog lang niet allemaal fietsen), die rondjes trachtten te rijden met hun zwoegende echtgenoot er hollend achteraan: het hekje had veel te verduren van alle valpartijen! In arren moede heeft de gemeente het toen maar weer weggehaald.’

Eveneens van heel lang geleden, de late jaren dertig, dateren de herinneringen van  Carel van Aalst aan wijkagent Reinders.

‘Hij deed elke dag zijn ronde, agent Reinders op de fiets, die door ons de ‘rooie’ werd genoemd. Waarom hij die naam had herinner ik me niet meer, maar des te meer dat voetballen op straat  ernstig verboden was en hem meer dan een doorn in zijn oog.
Als de ‘rooie’ er aan kwam kropen we met z’n allen achter de heggen en van verre werd zijn komst voor­tijdig aangekondigd. ‘Daar heb je de ‘rooie’ was voor ons de alarmkreet die de hele Prümelaan ineens tot een oord van schijnbare rust en vrede maakte en waar enkel ‘potje verlos’ en krijgertje werd gespeeld.Tot het gevaar geweken was en tot de orde van de voetbal kon worden overgegaan.
De meesten van ons stonden echter met naam en toenaam vermeld in het boekje dat hij altijd bij zich had: het vermaarde ‘boekje’ van de op heterdaad betrapten. Bij herhaling van onze balorigheid werd de bal voor straf ingenomen en die konden wij dan, na bij zijn vrouw op de Geitenkamp beterschap beloofd te hebben, weer terugkrijgen.

Bart Deuss voegt nog toe:

Agent Reinders (rooie Reinders) had op zijn kraag nr 77. Daarom werd hij spottend 7×11 genoemd (gekkengetal). De jongens kalkten dat groot op de weg.

De heer F. Keverling Buisman (geboren 1945) heeft zijn jeugd doorgebracht in de wijk Angerenstein, de periode van ongeveer 1948 – 1965. Hij heeft vele herinneringen aan het spelen in het park.

‘Als je Park Angerenstein binnenkomt door de hoofdingang, op de bocht van de Julianalaan, dan is daar aan de rechterkant nu een grote speelweide, maar dat was toen een weiland. Dat hele stuk was omheind met prikkeldraad en daarbinnen liepen koeien. Op een gegeven moment is dat weiland omgevormd tot speelweide, waar maar één beperking was: het was er verboden om te voetballen. Dat stond op een bord, als je dat speelveld op kwam: ‘verboden te voetballen’. Dus wat wij er deden was hockeyen. Dat is later enorm uitgegroeid, op het laatst waren er wel dertig spelers en speelsters. Iedere avond in de zomer werd daar vanaf half zeven een uur of twee gehockeyd tot het donker werd.
In diezelfde weide stonden ook de tamme kastanjes: een vier-, vijftal kastanjebomen. Wij moesten altijd over het hek met prikkeldraad klimmen om bij die bomen te komen. We knuppelden dan de tamme kastanjes, de tamme tukkels, in goed Arnhems, naar beneden toe. Dat mocht natuurlijk niet, want je gooide met een flink stuk hout, een tak of zo, die boom in en hoopte dan dat de tamme kastanjes (vaak met tak en al) eruit vielen. Dat betekende dat je bladeren en takken uit die boom gooide en dat betekende vaak schade aan die boom.
Wijkagent Gosseling hield toezicht in dat park en in de wijk. Van tijd tot tijd verscheen hij als we aan het knuppelen waren en dan moest  hij zijn fiets neerzetten en over het hek te klimmen. Ondertussen klommen wij dan in de bomen en dan kon hij ons niets maken. Dan ging hij hulp halen en dan klommen wij ondertussen uit de boom en gingen naar huis. Na twee, drie keer wist hij natuurlijk wel met wat voor boefjes hij te maken had, dus heeft hij – veel later –  een keer wraak genomen op ons.
Met het voetballen op straat heeft hij ons namelijk een keer voor de kantonrechter laten komen. Wij voetbalden toen vaak ’s avonds op straat onder het licht van de straatlantaarns. Dat kon toen makkelijk, want er stonden nog nauwelijks auto’s. Maar toen kwam wijkagent Gosseling, die heeft de bal in beslag genomen, want een algemene politieverordening verbood voetballen op straat. En hij ergerde zich vreselijk dat hij ons nooit had kunnen pakken. Maar toen pakte hij ons dus en moesten we naar de kantonrechter. Daar is de bal verbeurd verklaard. Volgens mij moeten die lui bij justitie zich kapot gelachen hebben.
Ik herinner me ook de Oranjerie, want daar kwam ik voor het eerst in aanraking met de politie. Het was een klein vierkant gebouw met heel hoge ramen met veel glas. Hij lag er heel slecht bij: de ramen waren grotendeels kapot en in de jaren na de oorlog was er geen geld voor om daar iets aan te doen. Als je er doorheen liep, kraakte het glas onder je voeten. Ik was toen een jaar of tien en met één of twee van mijn vriendjes aan het proberen om met een heel lange stok de allerlaatste raampjes bovenin ook kapot te tikken. En daar stond de politie plotsklaps achter ons. We schrokken heel erg, maar die man nam ons mee in de zijspan van zijn motor en heeft ons thuis afgeleverd.’

Van ongeveer dezelfde periode is de anekdote van Peter van Aalst:

Toen in 1962/63 de Julianakerk op de hoek van de Julianalaan en de Karthuizerstraat gesloopt was, werd op die plek graag gespeeld door kinderen uit de buurt. Het was natuurlijk verboden terrein. Op een dag werden wij hier betrapt door wijkagent Gosseling, die ons streng toesprak en de bal in beslag nam. Die verdween in de fietstas van zijn grote zwarte herenrijwiel. Net toen hij wegreed met de bal, was er een aanrijding op het kruispunt Laan van Angerenstein, Laan van Klarenbeek. Agent Gosseling zette zijn fiets aan de kant om de boel te regelen. Wij jongens namen onze kans waar en gristen de bal snel weer uit de fietstas en gingen ervandoor. 

Politieman Gosseling was wijkagent voor Angerenstein, de Paasberg en Molenbeke. Zijn bureau was gevestigd aan de Jac. Perkstraat 21.
Opn. 1959. Uit: Leo Feijten, “De Paasbergers”, 1995

In Arnhem wordt/werd een agent de Juut genoemd of ook wel de Pik, naar zijn (in die tijd) zwarte uniform. 

Leave a Reply

  

  

  

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.